Privacyverklaring
Eddy Laveren Professor Eddy Laveren, Universiteit Antwerpen
Tekst
Rudy Aernoudt

Kleine bedrijven betalen tot acht keer meer voor krediet

2 juli 2019
Ik pleit ervoor een kmo-bank op te richten, specifiek gericht op micro-ondernemingen
Professor Eddy Laveren gaat met emeritaat na een carrière van 38 jaar aan de Universiteit Antwerpen. Gedurende zijn loopbaan verrichtte hij veel onderzoek naar de financiering van kleine en middelgrote ondernemingen en werkte hij maatregelen uit die kmo’s helpen in hun relatie met de banken. Aan zijn collega professor Rudy Aernoudt vertelt hij over zijn realisaties en plannen voor de toekomst.

Financieel management en vooral financiering van kmo’s vormt de rode draad in uw onderzoeksactiviteit. Wat zijn uw belangrijkste conclusies?

Ik heb het even opgezocht: ik heb 141 publicaties op mijn naam. Mijn onderzoek was zeer praktijkgericht en had ook zeer praktische gevolgen. Een eerste voorbeeld: een gedragscode voor banken, die hen onder meer verplicht aan hun klanten voldoende informatie te geven over de rating. In meerdere enquêtes over kmo-financiering stelden wij vast dat zeventig procent van de kleine ondernemingen geen idee heeft van hun rating.

Een ander voorbeeld: uit onderzoek bleek dat verkopers de ondernemingswaarde veelal te hoog inschatten. Ik ontwikkelde een praktische onlinewaarderingstool die bedrijven toelaat op een eenvoudige manier – en geheel gratis – hun waarde te schatten (zie https://www.unizo.be/waarderingstool).

Is de situatie van micro-ondernemingen dan zo anders dan die van middelgrote ondernemingen?

De situatie is totaal verschillend. Zestig procent van onze ondernemingen zijn micro-ondernemingen. Zij zijn de grootste dupe van de recente bankontwikkelingen. Bijna vijftig procent van de micro-ondernemingen geeft aan veel problemen te hebben met het aantrekken van bankfinanciering op lange termijn, terwijl dit cijfer slechts 15,60 procent bedraagt voor de grotere kmo’s. Een derde van de micro-ondernemingen heeft te maken met kredietweigeringen, ten opzichte van 6,4 procent van de grotere kmo’s.

Microbedrijven worden systematisch gekanaliseerd naar de duurste financieringsvormen. Een straight loan bijvoorbeeld moet minstens honderdduizend euro bedragen. Veel kleine ondernemingen komen daar niet aan. Voor wie het wel een oplossing kan zijn, zullen de banken dat niet actief promoten. Daardoor betalen kleine ondernemingen vier tot acht keer meer voor hun kredieten.

Veel van uw onderzoek gebeurde via het kenniscentrum voor financiering, Kefik. Dat centrum werd echter opgeofferd onder het communautaire opbod. Wat vindt u daarvan?

Dat is betreurenswaardig. Door de staatshervorming werd het federale Kenniscentrum voor Financiering van Kmo (Kefik) opgedoekt. Op regionaal niveau werden de activiteiten van Kefik niet overgenomen. Een poging om op Brussels niveau samen met de regio’s iets te doen, werd getorpedeerd. Veel kennis is zo verloren gegaan. Het zou logisch zijn dat cijfers beschikbaar zijn op Belgisch niveau. Nu beschikken wij over onvoldoende data. Het was een dogmatische beslissing, waarbij heel wat kostbare data en knowhow verloren ging.

Wat raadt u kmo’s en CFO’s aan?

Laat mij drie adviezen formuleren:

  • Voor zover nog niet bekend: zoek uit over welke rating je beschikt. Dat versterkt je onderhandelingspositie bij de financiële actoren.
  • Durf advies vragen. In Nederland worden adviseurs opgeleid om kmo’s te adviseren inzake alternatieve financiering.
  • Verbeter de financiële kennis van CEO’s. Het is logisch dat CEO’s veel bezig zijn met hun onderneming, maar financiële kennis is ook noodzakelijk.

Wat kan de overheid nog doen?

Ik zie verschillende taken. Ik citeer er drie:

  • Waarom niet een ‘Week van de bedrijfsfinanciering’ organiseren, met praktijkvoorbeelden en good practices om de financiële kennis te verbeteren?
  • Fragmentatie van de financieringsmarkt leidt tot te kleine fondsen. Waarom niet een megafonds oprichten van bijvoorbeeld één miljard euro om te investeren in groeibedrijven?
  • Tot slot pleit ik ervoor om meer aandacht te hebben voor micro-ondernemingen door bijvoorbeeld een kmo-bank op te richten, specifiek gericht op micro-ondernemingen.

We hebben toch de Participatiemaatschappij Vlaanderen (PMV)?

Inderdaad, heel wat ondernemingen kunnen bij PMV terecht, maar de drempel is veel te hoog. PMV maakt veel reclame, maar er is geen gedecentraliseerd contact, geen regionale kantoren. Ik zie de kmo’s van West-Vlaanderen of Limburg niet naar Brussel trekken om daar in een publieke instelling te worden ontvangen. De vaststelling is bovendien dat bij PMV meer dan de helft van de financieringsaanvragen wordt geweigerd. Wat is dan de toegevoegde waarde van dit publieke orgaan voor de kleine onderneming?

Welke plannen hebt u nog?

Aan het eind van mijn carrière als professor word ik nog voorzitter van de European Council for Small Business and Entrepreneurship (ECSB). Noem het een club van academici die onderzoek verricht omtrent ondernemerschap. Met deze organisatie organiseren we heel wat conferenties in binnen- en buitenland.