Privacyverklaring

Kredietweigeringen, bestaan die nog?

4 april 2019
Tekst
Christine Huyge

Decennialang stonden banken in het verdomhoekje omdat zij te veel kredietaanvragen weigerden. Ze werden daarmee beschouwd als een rem op de economische groei. Klopt die stelling nog in onze zeer liquide financiële markten?

In Europa zijn banken van groter belang voor de financiële intermediatie dan in de Verenigde Staten. In de VS financieren bedrijven zich voor minder dan vijftien procent via het bancaire kanaal, in Europa bedraagt dit percentage zeventig procent. Die bankafhankelijkheid leidt tot mogelijke onderkapitalisatie, die vooral belangrijk is bij kmo’s. Het eigen vermogen ten opzichte van het balanstotaal, of anders gezegd de ratio van financiële autonomie, bedraagt 35 procent bij kmo’s, tegenover 41 procent bij grote ondernemingen. Deze aanvaardbare gemiddelden verbergen wel dat meer dan vijftien procent van de Belgische ondernemingen een negatief vermogen heeft, wat betekent dat de overgedragen verliezen het initieel ingezette kapitaal overstijgen. Je zou daaruit kunnen afleiden dat heel wat bedrijven niet voldoende kredietwaardig zijn, maar blijkbaar zijn de banken niet die mening toegedaan.

Het Europese plaatje

Jaarlijks organiseert de Europese Commissie een grootschalige enquête over toegang tot financiering: ‘Survey to Access to Finance of Enterprises’, of kortweg Safe. Uit Safe 2019 blijkt dat slechts vijf procent van de kredietaanvragen werd geweigerd. Daarnaast kreeg elf procent van de ondernemingen niet het gewenste kredietbedrag. Dit betekent dus dat vijf op zes kredietaanvragen werden goedgekeurd voor het gevraagde bedrag. Tien jaar geleden (Safe 2009) was dat slechts twee op drie. Deze cijfers komen ook overeen met de enquêtes van de Belgische bankenfederatie die concludeerde dat van alle ingediende kredietaanvragen ongeveer zes procent wordt geweigerd (Febelfin 2018). Overigens zijn banken relatief goedkoop. Dat is wellicht de reden waarom slechts één procent van de aangeboden kredietvoorstellen door de banken werden geweigerd door de kredietvragen wegens de hoge daarmee verbonden kosten of de te hoge intrestvoet.

Kredietweigering: geen exacte wetenschap

Andere bronnen die zich richten op kleinere ondernemingen (minder dan tien tewerkgestelden) kwamen tot de conclusie dat liefst een op drie bedrijven geconfronteerd wordt met een gehele of gedeeltelijke afwijzing (Metena 2013). Die hoge weigeringsgraad is wellicht deels te verklaren door het feit dat de betreffende enquête niet zo recent meer is en omdat ze werd afgenomen bij micro-ondernemingen. Hun kredietaanvragen worden als gevolg van minder transparante dossiers en gebrekkige financiële informatie wellicht vaker afgewezen dan bij grotere kmo’s. Deze hypothese werd bevestigd door een andere Belgische enquête die een onderscheid maakte tussen kmo’s en micro-ondernemingen. De conclusie hiervan was dat 26 procent van de kredietaanvragen van micro-ondernemingen werden geweigerd, tegenover 14 procent van de kmo’s. Ook bij groeiondernemingen werd vastgesteld dat zij meer kredietweigeringen hebben ervaren: liefst 40,8 procent, of driemaal zoveel als alle ondernemingen samen (Eddy Laveren 2017).

Bankentrouw

Door hun zwakkere structuur doen kmo’s vaker een beroep op kaskredieten, wat de kostprijs van de financiering gevoelig opdrijft. Een peiling bij Vlaamse ondernemers (Unizo 2015) bevestigt het belang van kaskrediet: dertig procent van de kmo’s had in het betrokken jaar een kaskrediet opgenomen, ondanks het feit dat het tarief voor kaskrediet bijzonder hoog ligt. Iets meer dan de helft van de ondernemingen die het afgelopen jaar kaskrediet opnam, betaalde een rentetarief van acht procent of hoger. Een vijfde van de ondernemingen zegt zelfs een tarief te hebben betaald dat hoger ligt dan tien procent, en dat op een moment dat de intresten op de financiële markten bijzonder laag of zelfs negatief waren.

Hun zwakkere structuur maakt tevens dat kmo’s er belang bij hebben een stabiele relatie op te bouwen met hun bankier. De subjectieve relatie verhoogt de kans op het verkrijgen van een krediet, zoals tal van studies aantoonden. Met de invoering van de Bazelakkoorden en de gestandaardiseerde scoringsmodellen blijkt het belang van de persoonlijke relatie wel af te nemen. We stellen hoe dan ook vast dat heel wat kmo’s slechts één bankrelatie hebben. In Duitsland en Oostenrijk bijvoorbeeld, waar de onderkapitalisatie voor bedrijven met een omzet van lager dan zeven miljoen euro gigantisch is (gemiddelde ratio eigen vermogen tegenover balanstotaal bedraagt er veertien procent), is er een heel nauwe band met één bankier (het zogenaamde 'Hausbanksysteem'). Maar ook bij ons zijn er statistisch weinig ondernemingen die veranderen van bankier. Liefst 78 procent van de Belgische kmo’s verklaart al jaren te werken met één huisbankier. De afhankelijkheid van de financiële partner is blijkbaar groter dan van de levenspartner en er zijn meer koppels die scheiden dan ondernemers die veranderen van bank.

Beter voorkomen dan genezen?

Veel ondernemingen anticiperen op een mogelijke weigering (of we de analogie met het huwelijk verder kunnen doortrekken laat ik hier in het midden). Volgens de geciteerde Belgische enquête bleek dat achttien procent minder krediet had aangevraagd, precies omdat ze de toegang tot dit krediet als problematisch inschatten.

Die houding wordt ook bevestigd door academisch onderzoek dat aantoont dat potentiële kredietnemers anticiperen op een weigering en daardoor geen bankkrediet aanvragen. Studies tonen aan dat zij de negatieve bankhouding zwaar overschatten en dat van de potentiële kredietnemers, die geen kredietvraag indienen, slechts twintig procent een grote kans heeft afgewezen te worden als ze zich zouden aanmelden (R. Aernoudt, Financieel Management Toegepast, Intersentia, 2019 en Ferrando, A. & Mulier, K, 2017, The Real Effects of Credit Constraints: Evidence from Discouraged Borrowers, http://dx.doi.org/10.2139/ssrn.2518980). Banken worden dus veel strenger gepercipieerd dan ze zijn. Maar zei Kant niet: ‘perception is reality’ ? Die anticipatie verklaart natuurlijk ook gedeeltelijk de lage weigeringsgraad en we bevinden ons hier dan ook in een typische kip-en-ei-situatie.