Een goed geconcipieerde garantieregeling is een zeer efficiënt instrument, ook in crisistijden. Die heeft een enorm multiplicatoreffect. Europese studies stellen dat één euro garantie het dertigvoudige in het economische systeem injecteert. Dat is good value for public money.
Garanties hebben ook hun nut omdat zij banken ertoe aanzetten kredieten toe te kennen die ze anders zouden weigeren. In geval van niet-terugbetaling kunnen de banken immers terugvallen op de overheid. Op die manier wordt het opgelopen verlies beperkt. Let wel, het risico daalt niet, alleen het verlies in geval van niet-terugbetaling daalt. (Voor de cfo die vertrouwd is met de Bazel-reglementering: de loss given default (LGD) daalt, maar niet de probability of default, de falingsratio.)
Het is belangrijk dat banken steeds een gedeelte van het verlies bij faillissement op zich nemen, zoniet hebben ze er geen enkel belang bij een gedegen risicoanalyse te voeren. Dit moral hazard-probleem van de baan vegen, zou vergelijkbaar zijn met het schrappen van de franchise die roekeloze bestuurders moeten betalen in geval van schade. Een garantieregeling die toelaat dat banken zo goed als alle risico’s afwentelen op de overheid is inefficiënt, want dat leidt tot roekeloosheid bij het toekennen van kredieten en heeft geen enkel multiplicatoreffect op de publieke fondsen. Bovendien kan dat leiden tot een negatieve selectie, wat betekent dat niet-levensvatbare projecten toch financiering vinden. Daar heeft niemand baat bij. Een goed geconcipieerde garantieregeling daarentegen is een schitterend instrument, zeker in crisistijden.
De Belgische invulling ervan is een ander paar mouwen. Financieringsinstrumenten werden geregionaliseerd. Ze zijn dus een regionale, niet langer een federale bevoegdheid. De achterliggende redenering is dat overheidssteun zo dicht mogelijk bij de bedrijven dient te gebeuren. Jammer dat in de regionaliseringsoperatie het kenniscentrum van financiering, Kefik, eraan moest geloven. Sindsdien hebben we geen analyses en data meer van de financieringsbehoeftes op Belgisch niveau. Het is dus giswerk.
De coronacrisis zette de regionalisering sluiks op de helling. De veruit belangrijkste garantiemaatregel werd immers federaal overeengekomen. Het gaat om een totaal waarborgbedrag van vijftig miljard euro. Dat is gigantisch: het bedrag vertegenwoordigt tien procent van het bruto binnenlands product. Deze federale bazooka werkt via een first loss-principe. Dat betekent dat de eerste drie procent die een bank verliest op haar kredietenportefeuille volledig ten laste valt van de bank. De verliezen tussen drie en vijf procent worden gedeeld tussen de overheid en de banken, in een vijftig/vijftig-verhouding. Verliezen die hoger zijn dan vijf procent, komen voor tachtig procent ten laste van de overheid en voor twintig procent ten laste van de kredietverlenende bank. Op het eerste gezicht gaat het om een leuk model, maar volgens de eerste verklaringen is er helemaal geen stormloop voor deze federale bazooka. Hoe komt dat?
De banken kunnen geld opnemen bij de Europese Centrale Bank aan een nulrente. Wanneer zij echter geld deponeren bij de Europese Centrale Bank, betalen ze een penaliteitsrente. (Voor een gedetailleerde analyse: zie mijn bijdrage “Banktarieven, (on)aanvaardbaar”, in FDmagazine van februari 2020). Je zou kunnen stellen dat dit een incentive is voor de banken om meer kredieten toe te kennen aan bedrijven. Dat is ook de achterliggende bedoeling van de Centrale Bank. De stelling klopt, maar er zijn twee remmende factoren. Ten eerste moet er vraag zijn naar kredieten. Als bedrijven niet investeren, is er een beperkte kredietvraag. Ten tweede kan een bank zich met zeer lage kredietmarges niet permitteren om een grote default te hebben. Drie procent default of meer op een portefeuille kan een bank zich nauwelijks veroorloven. De ‘normale’ default wordt geschat op maximaal anderhalve procent. En zoals gezegd: een garantie heeft geen impact op de default.
De genadeslag voor de Belgische bazooka is dat er voor kredietnemende bedrijven betere opties op de markt zijn. De federale overheid bepaalt dat de garantieregeling enkel geldt voor kredieten met een maximale looptijd van twaalf maanden. Weinig bedrijven nemen in deze onzekere en onvoorspelbare tijden het risico om zich te verbinden om binnen twaalf maanden terug te betalen indien er een beter alternatief is.
Alle regionale overheden bieden garanties van drie tot zes jaar. Dat is voor ondernemers veel interessanter. Bovendien is het systeem totaal anders. De garantie beloopt vijfenzeventig procent (in Vlaanderen via PMV en in Wallonië via Sowalfin) tot tachtig procent (in Brussel via het Brusselse garantiefonds), ze gebeurt op basis van individuele dossiers en er is geen first loss-principe. Niet alleen de bedrijven hebben hier baat bij, het is ook in het voordeel van de banken om hun klanten te oriënteren naar de regionale garantiefondsen. De grootste concurrent van het federale systeem zijn dus de regionale overheden. Bedrijven kunnen zelfs gaan shoppen en ook overlappingen zijn niet volledig uit te sluiten.
Bij uitwinning kan dit trouwens een complex verhaal worden. Indien regionale en federale garanties niet pari passu zijn, moet eerst het gewest uitwinnen, dan de federale portefeuille. Indien de garanties pari passu zijn, moeten gewest en staat op een vijftig/vijftig-basis tussenkomen, maar de federale regering is een portfolio-benadering en valt dus in een globale regeling. Dit is toch een eigenaardige situatie, waarbij publieke organisaties met hetzelfde doel elkaar beconcurreren.
Coronaproducten
Overigens bieden de regionale overheden ook speciale coronaproducten aan. Zo ontwikkelde Vlaanderen een achtergestelde lening op drie jaar. Twintig dagen na de invoering ervan waren er 250 aanvragen, voor een gemiddeld bedrag van iets meer dan een half miljoen per aanvraag. Dat is goed voor de helft van het totale budget van 250 miljoen euro of 200 maal minder dan de federale bazooka.
Update:
Op 5 juni 2020 werd de federale garantieregeling bijgestuurd. De termijn van de kredieten werd opgetrokken van één jaar naar drie jaar. Ook de verliesverdeling tussen de banken en de overheid kreeg een aanpassing. De first loss van drie procent is nog altijd voor rekening van de banken, maar wat daarboven komt, is voor tachtig procent ten laste van de overheid en voor twintig procent ten laste van de banken. De schijf vijftig/vijftig vervalt. Deze aanpassing gaat de goede richting uit, maar de regionale systemen blijven aantrekkelijker, hoofdzakelijk als gevolg van de federale first loss- en de federale portfoliobenadering.
Verdoe jij ook te veel tijd met het opvolgen van alle nieuwtjes in je feed? No worries, wij verzamelen alles wat nieuw is in de finance wereld. Al die nieuwtjes komen wekelijks in jouw mailbox terecht.