‘De wereld, ons dorp’ is niet meer. Geopolitieke spanningen en versnelde technologische en ecologische verschuivingen maken dat een geglobaliseerde aanpak plaats maakt voor een ‘ieder voor zich’-benadering. Protectionisme is niet langer een taboewoord.
Wanneer het water ons aan de lippen staat, is het ieder voor zich. De Covid-19-crisis heeft dat aangetoond. Logisch dat de Chinezen hun mondmaskerproductie eerst voorbehielden aan de eigen bevolking en pas nadien de rest van de wereld bevoorraadden. Naar analogie stelde Europa bij het uitbreken van het Oekraïne-conflict vast dat het te afhankelijk was van Rusland voor de toelevering van energie. Beide crisissen hebben geleid tot de vraag of ongebreidelde globalisatie wel de aangewezen formule is in tijden van geopolitieke spanning.
In hoofdzaak lagen kostenoverwegingen aan de basis van die globalisatie. Lageloonlanden waren het antwoord in de concurrentiestrijd. De productie naar die landen verhuizen of die landen gebruiken als toeleverancier was voor veel bedrijven een must om te overleven. De just in time (JIT)-filosofie moest daarbij leiden tot maximale winst. Ook die JIT-benadering is obsoleet geworden in de huidige geopolitieke context. Strategische voorraden bepalen de weerbaarheid van een bedrijf. De lonen in Kroatië liggen lager dan die in China, dat op hetzelfde niveau is aanbeland als Roemenië en Bulgarije.
Ook de technologische versnelling voedde de tendens van ‘ieder voor zich’. Chips bijvoorbeeld zijn uiterst belangrijk in de wereld van vandaag en worden het nog meer in de wereld van morgen. Alle continenten besteden miljarden om de chipindustrie op eigen bodem te houden (China) of op eigen bodem te versterken (US en Europa). Samen gooien ze er 150 miljard dollar subsidies tegenaan (lees hierover ook De subsidieratrace op FDmagazine.be).
Daarnaast is er de ecologische dimensie. In het kielzog van de klimaatmanifestatie lanceerde Europa de Green Deal. De 750 miljard euro aan Europese steun, gefinancierd via obligaties, moest Europa uit het economisch moeras halen, veroorzaakt door Covid-19, maar werd tegelijkertijd ingebed in de groene economie. Doel was om van Europa tegen 2050 een klimaatneutraal continent te maken. Pas nadien drong het besef door dat een dergelijke transitie slechts kan door het maken van nieuwe producten en dat de industrie daarin essentieel is. Op basis van de Covid-19-lessen realiseerde Europa zich dat het een nieuwe afhankelijkheid van vooral China moest vermijden.
De Green Deal veranderde dus in de Green Industrial Deal. Zaak was de Europese industrie te beschermen en te ondersteunen: een kentering in het economisch denken. Een eenvoudiger reglementair kader, toegang tot financiering, investeren in opleiding en een gegarandeerde aanbodketen zijn de vier pijlers die Europa opnieuw industrieel op de kaart moeten zetten.
Natuurlijk dacht niet alleen Europa zo. De Verenigde Staten lanceerden hun Inflation Reduction Act. Dat is een gigantisch subsidieprogramma van 369 miljard dollar (ongeveer het BBP van België) voor bedrijven die in de Verenigde Staten produceren of die hoofdzakelijk producten gebruiken die de Verenigde Staten produceren. Hernieuwbare energie, waterstof en andere cleantechindustrieën zijn prioritair. Net zoals bij de chipindustrie maakt de geglobaliseerde gedachte plaats voor intercontinentale concurrentie. Daarbij speelt de overheid het oudste politieke wapen uit, zijnde subsidies. Menig Europees bedrijf lonkt naar de gigantische Amerikaanse subsidies en sommige beslisten al om hun investering trans-Atlantisch te realiseren.
De Europese Commissie spreekt dan ook diplomatisch over ‘preserving maximum levels of economic openness’ (European commission, An EU approach to enhance economic security, 20 juni 2023. Communicatie als basis voor de Europese Raad van 29 – 30 juni 2023.) Vrij vertaald zou ik stellen: protecting without protectionism. Dat is een kentering van jewelste voor een Europa dat al jaren strijdt voor liberalisering op mondiaal niveau.
Een mooi voorbeeld is de elektrische wagen. Europa wil dat wij tegen 2035 allemaal elektrisch gaan rijden en dat de productie van fossiel aangedreven wagens tegen dan stopt. Applaus op alle groene banken. Ook hier werd de industriële dimensie over het hoofd gezien. 76 procent van alle elektrische batterijen, en die maken 40 procent uit van de kostprijs van de auto, zijn van Chinese makelij.
Om de industrie te ondersteunen, grijpt Europa opnieuw naar het subsidie-instrument. Het recentste rapport van het Europees Rekenhof vermeldt 1,7 miljard euro aan subsidies vanuit de Europese pot, tussen 2014 en 2020. Daarnaast kwam 6 miljard euro vanuit de lidstaten, hoofdzakelijk Duitsland en Frankrijk, met een goedkeurend oog van Europa.
Maar zijn subsidies wel de oplossing? De noodzakelijke basismaterialen zijn niet in Europa aanwezig. Kobalt komt hoofdzakelijk uit Congo, mangaan uit Gabon en lithium uit Australië, om maar een paar voorbeelden te geven. De manie van de elektrische wagen leidt tot gigantische prijsstijgingen en prijsvolatiliteit van al deze producten.
Lithium bijvoorbeeld vervijfvoudigde tussen 2018 en 2022 in prijs en daalde in 2023 met veertig procent. De klassieke petroleummaatschappijen zoals Exxon, Chevron, Equinor en BP nemen participaties in de lithiummijnen om na de energietransitie winstgevend te blijven. Nieuwe technologieën, zoals directe lithiumextractie (DLE), zijn erop gericht lithium efficiënter (dagen in plaats van maanden) uit zout te destilleren en op die manier Chileense en Boliviaanse mijnen rendabel te maken. Amerikaanse bedrijven kunnen daarbij rekenen op IRE-steun.
Een studie (Benchmark Mineral Intelligence 2022) die vooruitblikt naar de batterijproductie in Europa in 2031, berekende dat de grootste producent in Europa – jawel in Europa – China zal zijn, gevolgd door Zuid-Korea. Het Europees Rekenhof concludeert dat wij ofwel onze groene ambities moeten inperken, ofwel aanvaarden dat wij volledig afhankelijk zullen zijn van derde landen. Dat is dan weer in tegenspraak met het streven naar strategische autonomie.
De wereld van vandaag is niet langer een wereld waarin wij op de andere continenten kunnen rekenen als onvoorwaardelijke toeleveringspartners. Het is een wereld van multilateraal protectionisme. Het is enkel mogelijk om onze groene ambities te verwezenlijken als die gepaard gaan met een industrieel beleid dat de Europese productiecapaciteit gelijktijdig opbouwt met de groene mijlpalen. De twee op elkaar afstemmen, betekent dat Europa evenveel belang moet hechten aan de industrie als aan de groene beweging. Ook dat is duurzaamheid.
Verdoe jij ook te veel tijd met het opvolgen van alle nieuwtjes in je feed? No worries, wij verzamelen alles wat nieuw is in de finance wereld. Al die nieuwtjes komen wekelijks in jouw mailbox terecht.