Privacyverklaring

Fiscale rechtszekerheid: het blijft kloppen op dezelfde nagel

9 februari 2024
Tekst
Geert Vuylsteke

De fiscale rechtszekerheid van bedrijven staat onder druk door de snelle verandering van de nationale en internationale regelgeving, maar ook door de werking van de rulingcommissie zelf én de timing die ze hanteert in het verwerken van dossiers. Geert Vuylsteke, voorzitter van het Inhouse Tax Forum, doet enkele voorstellen om die werking te verbeteren.

Over de rulingcommissie, officieel de Dienst voor Voorafgaande Beslissingen in Fiscale Zaken (DVB), is al veel gezegd en geschreven. Voor wie zich afvraagt wat een ruling is: dit is een voorafgaande beslissing waarbij de FOD Financiën bepaalt hoe de belastingwetten worden toegepast op een specifieke situatie of verrichting die op fiscaal vlak nog geen uitwerking had. Zo’n ruling zou rechtszekerheid moeten bieden aan de aanvrager, want ze is bindend voor alle diensten van de FOD Financiën. Alle diensten van de FOD Financiën moeten met andere woorden de ruling in acht nemen.

De voorbije jaren bleek die rechtszekerheid niet absoluut. Dat noopte de regering er zelfs toe na te denken over wettelijke bijsturingen, voorlopig zonder gevolg. Daarover gaat deze column niet. Wel over de fiscale rechtszekerheid, die broodnodig is.

Fiscale wetgeving verandert

Ondernemingen werden het voorbije decennium geconfronteerd met een steeds sneller veranderende (internationale) fiscale wetgeving, hoge complexiteit en onduidelijkheden. De komende jaren brengen meer van hetzelfde. Voorbeelden zijn de invoering van de globale minimumbelasting (beter gekend als Pillar 2) en de plannen van de Europese Commissie rond Befit (Business in Europe: Framework for Income Taxation, een herwerking van de eerdere plannen rond een harmonisatie van de belastbare basis van bedrijven).

Daarnaast breidde deze regering recent, in het kader van de fraudebestrijding, de onderzoeks- en aanslagtermijnen voor directe belastingen significant uit.

Oplopende wachttijden

Door al deze ontwikkelingen wordt de nood aan rechtszekerheid voor ondernemingen groter. Het belang van een goedwerkende rulingcommissie neemt dus nog toe. Daarbij is de doorlooptijd van belang. De laatste jaren heerst een zekere frustratie over de oplopende wachttijden om een ruling te verkrijgen. Wat kan daarvan de oorzaak zijn?

Een blik op het jongste jaarverslag (over 2022, te raadplegen op www.ruling.be) leert dat bedrijven 70 procent van de rulings aanvragen (790 op een totaal van 1.126 aanvragen). Grote ondernemingen nemen daarvan 41 procent voor hun rekening, kmo’s 29 procent. Voor de grote ondernemingen gaat het om een daling van vijftien procent ten opzichte van 2018.

Niet te detaillistisch

Uit het jaarverslag blijkt ook dat de gemiddelde wachttijd 67 dagen is, als we 2022 buiten beschouwing laten. Dat was met 83 dagen een negatieve uitschieter, veroorzaakt door de herbenoeming van een aantal commissieleden. Daardoor kon een aantal colleges niet plaatsvinden. Deze wachttijd houdt geen rekening met de datum van de prefiling-meeting. Op het vlak van verrekenprijzen bijvoorbeeld lopen de wachttijden op tot acht maanden en meer.

Hoe dit knelpunt aanpakken? Ondernemingen moeten hun dossiers zeer goed en tijdig voorbereiden, terwijl de rulingdienst niet te detaillistisch mag worden. Zo kan sneller een beslissing volgen. Op die manier is het hopelijk mogelijk om de toenemende trend naar geschillen op het vlak van verrekenprijzen om te buigen.

Kosten eigen aan de werkgever

De rulingcommissie leverde 210 beslissingen af in verband met ‘kosten eigen aan de werkgever’. Dat is liefst 19 procent van het totale aantal afgeleverde rulings en 22 procent van de rulings die ondernemingen aanvragen. Gelet op het relatieve economisch belang van zo’n dossiers, valt het te overwegen om een standaardruling te maken met voorwaarden die voor elke onderneming gelden. Enkel als een bedrijf goede redenen heeft om daarvan af te wijken, zou het nog een individuele ruling verkrijgen. Dan komt tijd vrij om met economisch belangrijkere dossiers bezig te zijn.

Ingewikkelder dossiers

Op het einde van het jaar had de rulingcommissie een personeelsbestand van 86 inhoudelijke medewerkers, de vijf collegeleden niet meegeteld. Dat is een stijging met acht personen sinds 2018. Dat betekent dat elk personeelslid gemiddeld dertien dossiers te behandelen kreeg, tegenover zestien in 2018. Dit toont allicht aan dat de dossiers ingewikkelder zijn geworden door de toegenomen complexe en onduidelijke wetgeving.

Als we verder inzoomen, leren we dat de voorbije vijf jaar gemiddeld 65 procent van de beslissingen betrekking had op Nederlandstalige dossiers, terwijl maar gemiddeld 57 procent van het personeelsbestand als Nederlandstalig te boek staat. Het is onduidelijk of dit een rol speelt.

Kwaliteit verzekeren

Wat zeker aandacht verdient, is het verzekeren van de toekomstige kwaliteit van de dienst. Momenteel kan de dienst enkel intern bij de FOD Financiën rekruteren. Medewerkers van de FOD Financiën worden dus tijdelijk gedetacheerd. Om een volwaardig en modern personeelsbeleid te voeren, met voldoende promotiekansen voor de medewerkers, is het belangrijk dat de dienst minstens ook extern kan rekruteren.

Dubbel spoor opheffen

Voor ondernemingen is het onbegrijpelijk dat de DVB niet bevoegd zou zijn voor Pillar 2-dossiers. In veel gevallen zal de onderneming immers een dubbel spoor dienen te volgen om volledige rechtszekerheid te krijgen over bijvoorbeeld een fusie of dossier rond innovatieaftrek. Het gaat om een spoor bij de DVB voor wat betreft de vennootschapsbelasting, en een apart spoor bij de Centrale Belastingdienst voor wat betreft de toepassing van de Pillar 2-wetgeving. De procedure voor deze laatste is trouwens nog niet uitgewerkt. Het is vanuit dat standpunt aangewezen om een en ander te heroverwegen. Dat betekent ook dat het belangrijk is om de nodige middelen ter beschikking te stellen om die bijkomende taken naar behoren uit te oefenen.

Geldigheidstermijn

Ten slotte is de werklast voor een stuk self-inflicted. Hoewel de wet voorziet in een maximale geldigheidstermijn van vijf jaar, levert de rulingcommissie meestal maar beslissingen af voor een periode van drie jaar. Soms wordt ze daartoe genoodzaakt door de Centrale Diensten. Wat betreft verrekenprijzen vloeit dit voort uit de overname van Oeso-richtlijnen in de zogenaamde TP-circulaire.

Bovenstaande voorstellen hebben tot doel de rechtszekerheid te verbeteren in deze turbulente tijden. Aan de volgende regering en de (nieuwe) voorzitter van het directiecomité van de FOD Financiën om daar werk van te maken.